Na de tsunami

Ik ben in Sri Lanka vlak na de tsunami. Buiten is het steamy hot, klam en soms komt de regen met bakken uit de lucht. Overal ligt puin, afval, stukken palmboom, kaalslag. Ik ben hier met een groep Nederlanders die veel geld heeft gedoneerd en mee wil helpen. Samen met mijn lokale partner zijn een aantal families uitgekozen die een huis ontvangen. De Nederlanders zijn bezweet en boos. Ze willen werken maar het water komt met bakken uit de hemel. Het project deugt niet, er zijn geen materialen en het kan veel efficiënter. Ik ren rond en hang de hele dag aan mijn mobiel om dingen te fixen. De chauffeurs, de families, iedereen doet mee, “want er moet resultaat zijn”. Pfffff.
Ik ben op het erf van Samantha en Nellum. Hun huis is verdwenen onder de vloedgolf die hun huis verwoeste. Het is een supersnel stel dat ook van alles loopt te fixen. Samantha racet op en neer met zijn tuktuk. Ik krijg het te kwaad, schaam me voor mijn “vrienden” en ben fysiek kapot. Tranen priemen.

Ineens staat Samantha naast mij met in zijn handen een kistje. Hij lacht op zijn manier, heerlijk samenzweerderig en vrolijk en zegt: Yola, lobster have. Oftewel: ik heb kreeft. 15 minuten later heeft Nellum een tafeltje gedekt met een spierwit tafelkleed met daarop rijst met lobstercurry. We nemen plaats samen met hun zoontje Anjula en beginnen met een big smile met onze handen te eten. We kijken elkaar aan met een blik die zegt: wij zijn één, en we houden van elkaar. Stilte.

Ik word gezien. Het is ok. Ik ben ok.

Laat een reactie achter